Vera: ‘we zagen schapen en lammetjes’
Flore: ‘daar hebben we gezien dat het lammetje een wondje had’
Alexander: ‘dit is de boer, nonkel Herman’
Wis:’als er een lammetje uit het schaap komt, dan komt er bloed uit’
Charlotte: ‘deze mama’s hebben lammetjes in de buik’
Kamil: ‘hij heeft eten gegeven. Het is haver.’
Robin: ‘de schapen zeiden bèèèèèèèèèèèèh,(ik eerst, ik eerst, ik, ik, ik)’
Rikie: ‘dat is om licht te maken voor de schapen’
Manse: ‘dat is eigenlijk voor warmte te geven aan de lammetjes die net geboren zijn’
Syera: ‘hij heeft eten uit de emmer gehaald’
We mochten het lammetje aaien!
vera: ‘hij heeft een alarm’
Charlotte: ‘het alarm gaat, en dan weet hij dat hij snel moet komen. omdat er een lammetje geboren gaat worden.’
Dit lammetje is vandaag om 7.00u geboren. Net voor we er waren.
Charlotte: ‘er hing nog bloed aan’
Robin: ‘hij heeft een navel’
Yfke: ‘we drinken en eten. we zaten op een bankje’
Vera: ‘dan gingen we terug naar school’